Herdenking Westerveld, 10 april 2022

Op zondag 10 april konden we voor het eerst in twee jaar weer een herdenking met publiek organiseren. Samen met familieleden en geestverwanten herdachten we de gevallen revolutionair-socialistische verzetsstrijders van het Marx-Lenin-Luxemburg-Front.

Tijdens de herdenking sprak Ellen Santen over haar grootmoeder Mien Sneevliet-Draaijer en Johan van der Veen over de RSAP in Deventer voor en tijdens de bezetting. Daarna droeg Merle Helmus het gedicht “De Moeder” voor van Trien de Haan.

Toespraak van Ellen Santen 

Vandaag is het 80 jaar geleden dat mijn moeder Bep Santen samen met mij, ik zat in een kinderwagentje, in het Huis Van Bewaring aan de Weteringsschans te Amsterdam definitief afscheid moest nemen van “Oom Henk”, zoals wij hem noemden.
Mijn vader Sal mocht niet mee naar binnen. Het was hem verboden om voorgoed afscheid te nemen van zijn schoonvader omdat hij joods was.
Henk Sneevliet was samen met 7 andere kameraden van zijn verzetsgroep het MLLF front ter dood veroordeeld en zij werden op 13 april 1942 in kamp Amersfoort gefusilleerd.
In mei 1940, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, moesten oma Mien en oom Henk meteen onderduiken. Zij werden al gezocht vanwege hun verzet tegen het opkomend fascisme. Zij werden opgejaagd van het ene onderduikadres naar het andere tot zij op 6 maart 1942 werden gearresteerd.
Mien was in die tijd het contact tussen Sneevliet en de overige leden van hun verzetsgroep. Ze ging het land in om boodschappen over te brengen, bijeenkomsten aan te kondigen, haalde artikelen op voor het verzetsblad Spartacus en bracht ze naar de drukker. En wat heel belangrijk was: Zij was een morele steun voor Henk. Zij hield de moed erin…
Na hun arrestatie werd zij apart van Henk vier maanden gevangen gezet in het Huis Van Bewaring aan de Amstelveenseweg. Eenmaal per week mocht zij schone was ontvangen. In de vuile en schone was werden briefjes verborgen. Mijn moeder schreef aan haar en zij schreef terug. Het was het enige middel tot contact, bezoeken was er niet bij. De briefjes gingen over praktische zaken als contact met een advocaat, kleding maar ook over liefde en zorg voor elkaar. Mijn moeder schreef over mijn ontwikkeling als kleuter en oma Mien maakte prachtige geborduurde boekjes met liefdevolle versjes over mijn belevenissen. Ik heb ze vele malen in mijn leven gelezen en nog altijd ontroeren ze mij.
Op 13 april, vlak na het fusilleren van Henk en zijn kameraden schreef ze op een wasbriefje: “Mijn lieve eigen Jongens. Het ontzaglijke leed heeft me even te pakken, maar toch zal ik flink zijn. Ik wil nog erg veel voor Jullie wezen als ik weer vrij zal zijn. Henk wil dit zoo.
Wees zelf ook dapper. Jongens ik doe mijn best. Pak het kind van mij. Jullie moeder.”
Ook schreef zij in haar cel een aangrijpend gedicht dat zij opdroeg aan haar Duitse bewaakster Betty, “een kameraad vol menselijkheid” die haar in de gevangenis tot steun was:
“Neergebeukt, ineengezonken/ zat ik op die wanhoopsdag/ In mijn droeve ogen blonken/ tranen om wie ik nooit meer zag./ Toen ging heel stil mijn celdeur open/ een kameraad vol menselijkheid/ trad op mij toe in dezen uren./ Eén die tot helpen was bereid.”
Vier maanden later werden Mien Sneevliet, Jannie Schriefer, Jeltje Witteveen en Trien de Haan via Scheveningen, Keulen en Berlijn naar vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück gedeporteerd. De Sicherheitsdienst had over mijn oma gezegd: “Als we Mien Sneevliet vrijlaten hebben we in de kortst mogelijke tijd weer een verzetsgroep.” De vier vrouwen hebben de hel van het kamp gelukkig overleefd. Op 11 april 1945 werden zij door het Rode Leger bevrijd. Mien was toen 51 jaar.
Ik wil nu iets vertellen over het leven van mijn moedige oma Mien. Daarvoor ga ik terug in de tijd en begin bij haar jeugd.
Zij was de jongste dochter uit een gezin van 13 kinderen. Zij woonden in een woonark aan de Amsterdamse Ruijsdaelkade en moesten in armoede leven. Als 11-jarig meisje moest zij mee de kost verdienen en ging in een dienstje bij een mevrouw. Op haar achttiende trouwde zij en een jaar later werd mijn moeder Bep geboren. Zij raakte al snel betrokken bij sociale bewegingen en liep mee in demonstraties om steun te verlenen aan het Aardappeloproer van 1917. Ook werd zij actief in de NAS-vrouwenbond en het jeugdwerk van het NAS.
Het huwelijk beklemde haar, zij vertrok met haar dochter en na wat omzwervingen kreeg zij een relatie met Henk Sneevliet.
Zij huurden een groot huis aan de Overtoom, het NAS kantoor werd daar ook gevestigd. Mien verhuurde kamers en was de verbindende factor met de drie kinderen van Henk. Pim, Pam en Sima waren daar altijd welkom. Ook kregen regelmatig nationale en internationale geestverwanten er onderdak en werden er vergaderingen gehouden.
Mede door toedoen van Mien ontwikkelde de NAS-vrouwenbond zich tot een landelijke organisatie met meerdere afdelingen. Het doel van de Vrouwenbond was: “De ontwikkeling van de vrouw op de grondslag van de politiek die door de RSP en NAS worden gevoerd.” Hoewel in naam gelieerd aan het NAS, was de Vrouwenbond een revolutionair-socialistische vereniging voor vrouwen. Er was behoefte aan een eigen krant en in 1932 verscheen hun eerste Vrouwenkrant. Mien verzorgde als bestuurs- en redactielid zowel de administratie van de NAS-vrouwenbond als van de Vrouwenkrant. In de Vrouwenkrant werd o.a. geschreven over de ongezonde werkomstandigheden van de fabrieksmeisjes en vrouwen op het platteland, misbruik van meisjes, toename van tbc door ondervoeding, gelijk loon voor man en vrouw, drankbestrijding, opkomst fascisme etc.
Zij was ook de motor achter het Jeugdwerk van het NAS en organiseerde o.a. kinderkampen in de omgeving van Beekbergen bij het Ferdinand Domela Nieuwenhuis oord, zodat de kinderen tijdens de vakanties konden genieten van de natuur.
 
Ik vertelde al dat zij in 1942 naar vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück is gedeporteerd. Het was daar een hel.
Kampgenote Anne Berendsen, die in hetzelfde blok zat als Mien, schrijft er over: “Je moet voort, voort, van appèl tot werk, van werk tot haastig doorgeslikt onsmakelijk maal in een overvol Block, waar je slechts een staanplaats hebt – en je bent moe en je benen doen pijn – dan weer naar je werk – appèl, naar werk, naar avondappèl en dan, eindelijk, krijg je je gewoonlijk zo dunne avondsoep en je bed, waarin je vaak geen plaats hebt om je uit te strekken.” “Als je met zijn tweeën in één slecht bed ligt, als het te koud is met je dunne dek, als luizen of vlooien je plagen. Je weet steeds niet wat het ergste is, de kou, de honger, het te zware werk, het je ziek voelen, het ongedierte…” “En dan sta je je eerste appèl van de dag. Je wordt geteld. Gemiddeld duurt het twee uur – maar je kunt er geen peil op trekken. Je kunt ook vier of vijf uur staan. Je kunt bij het avondappèl, de gehele nacht door moeten staan als de zaak niet klopt of als je gestraft moet worden. Je bent dan als een dier, alleen nog in staat je moeheid en ellende te begrijpen…”
Het is onvoorstelbaar, maar Mien heeft ruim 3 jaar in deze hel moeten overleven. Het is haar gelukt om haar menselijkheid niet te verliezen en zich zodoende staande houden. Zij verzorgde haar lichaam zo goed mogelijk, haar verdriet om het verlies van Henk verwoordde ze in gedichtjes, zij maakte van stukjes papier mooie boekjes voor mij. Het verlangen ons terug te zien hield haar ook op de been.
Ook was zij de steun voor To Stolz, een meisje van 16 jaar, dat zich haar Lagerkind noemde.
In één van de boekjes die zij voor mij maakte schreef ze:
 
’t Kabouterhoofd
Er was eens een hoofd van de kabouters,
Die had een hele grote baard
Hij hield van alle kleine stouters
Hij was de liefste man op aard.
 
En verder was er een klein meisje
Met donkere lokken en een lieve stem
Dat kindje hield zooveel van zingen
En deed dat O! zoo graag met hem.
 
Ze kroop vlug op haar kleine knietjes
Wanneer hij in de kamer kwam
Hij zong voor haar de mooiste liedjes
Als hij haar in zijn armen nam.
 
En iedereen had grote vreugde
Als men dit tweetal zoo zag gaan
Maar ach nu komt iets heel verdrietigs
Nu is het met de pret gedaan.
 
Het Kabouterhoofd is ingeslapen
Geen mens die hem nog wekken kan
Maar ’t lieve kameraadje
Vergeet hem niet die lieve man.
 
In de winter van 1944-45 ontsnapte ze aan de dood nadat ze met haar kampvriendin Cor Storm vanuit de naaikamer kleren had gesmokkeld voor nieuwe medegevangenen die slecht gekleed waren en dreigden te bevriezen. De vriendinnen werden betrapt en belandden in de strafbarak. Cor werd tijdens een appèl aangewezen voor vergassing; Mien – ook in de rij – mocht blijven leven. Het is een wonder dat zij dit heeft overleefd.
In april 1945 werden de vrouwen uit Ravensbrück bevrijd en werden ze om aan te sterken in “de witte bussen” van Het Rode Kruis naar Zweden gebracht.
Aan haar kampperiode hield zij blijvende klachten over zoals hartproblemen en migraine aanvallen.
Na thuiskomst in Nederland woonde zij eerst een tijd bij ons, omdat er geen huis voor haar was. De vreugde over haar terugkeer werd overschaduwd door het verlies van een groot deel van onze joodse familie. Zij was ook toen een steun voor ons gezin.
Samen met de andere weduwen werd dit monument opgericht en ik herinner mij dat zij hier ieder jaar – kaarsrecht – een toespraak hield om de herinnering aan hen en hun strijd voor een betere wereld levend te houden. Ik was dan onder de indruk en trots op mijn oma.
En… ook na de oorlog betoonde zij haar solidariteit.
Zo liepen wij samen in een ban-de-bom demonstratie en naaide en verzamelde zij tijdens de Algerijnse bevrijdingsoorlog kleding voor de weeskinderen van de vrijheidsstrijders. Toen zij later in het A.H. Gerhardthuis van het Humanistisch verbond woonde organiseerde zij samen met andere actieve ouderen, lezingen, gymnastiekuurtjes, concerten en de VARA-speelgoedactie.
 
Zij overleed in 1965, 71 jaar oud, aan een hartkwaal.
Zij was een steun en toeverlaat voor haar kampgenoten en familie.
Zij schreef aan mij “Laat de moed van onze dapperen je ten voorbeeld zijn.” Maar zíj was een voorbeeld voor mij.

Toespraak van Johan van der Veen,

Werkgroep Vergeten Verzet Deventer 

Beste aanwezigen,
 
Onderzoek, niet alleen in Deventer maar ook elders, toont aan dat naast de strijders die we vandaag aan de voet van dit monument gedenken, ook anderen vanuit de Revolutionair Socialistische Arbeiderspartij (RSAP) de strijd met de nazi’s aangingen. Een aantal van hen moest die strijd met de dood bekopen. Daarom is het een goede zaak om hier het verhaal van deze onbekende en minder bekende strijders – in dit geval uit Deventer – te vertellen.
 
Deventer kent een rijke revolutionair-socialistische traditie. Harm Kolthek stichtte aan het begin van de twintigste eeuw de Deventer BestuurdersBond (DBB), een overkoepeling van vakorganisaties, verwant aan het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS). Hij organiseerde de eerste stakingen in Deventer. In 1919 deden vier leden van de Socialistische Partij (SP) van diezelfde Kolthek hun intrede in de raad. Vanaf dat moment beschikte het revolutionair-socialisme in Deventer over een politiek podium.
 
In 1929 sloot de SP zich aan bij de Revolutionair Socialistische Partij (RSP) van Henk Sneevliet. Aanvankelijk verliep die aansluiting wat stroef. De afdeling Deventer, die ontstaan was vanuit het vrij socialistische gedachtegoed, had moeite met een centraal aangestuurde partij en was ontevreden over de inhoud van het partijblad De Baanbreker. In 1932/1933 was het gewenningsproces voorbij. Deventer werd een sterke en gewaardeerde afdeling, die het antifascisme hoog in het vaandel had staan.
 
Uiteraard ging de afdeling Deventer in maart 1935 mee in de fusie van RSP en Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP). Er ontstond een bloeiende RSAP-afdeling.
 
Bij de raadsverkiezingen van 1935 behaalde de RSAP vier zetels. Landelijk het hoogste zeteltal dat de RSAP bij die raadsverkiezingen behaalde. Links (SDAP, RSAP en CPH) had een meerderheid in de Deventer raad. Toch kwam er geen links college, omdat:
·        De SDAP, die al sinds 1927 in het college zat, niet met de RSAP en de communisten wilde samenwerken.
·        De RSAP zich op het standpunt stelde – en dat ook communiceerde – dat je in een kapitalistische samenleving geen bestuurlijke verantwoordelijkheid moet nemen. Daarmee sloot de RSAP-fractie aan bij het standpunt dat ook haar voorgangers, SP en RSP, hadden ingenomen.
 
In de jaren twintig en dertig waren tal van Deventenaren actief in de revolutionair-socialistische beweging. Niet alleen de raads- en bestuursleden, ook anderen. Voor hen was het revolutionair-socialisme een manier van leven: bij nacht en ontij op pad om te colporteren, te kalken en om zo nodig tijdens de verkiezingscampagne op de vuist te gaan met tegenstanders. Vanuit hun smalle beurs steunden ze niet alleen de partij financieel, maar ook andere, verwante organisaties, zoals het Comité Rood Spanje.
 
De revolutionair-socialisten waren niet alleen politiek actief. Ze waren in meerderheid lid van de DBB, zoals de overkoepeling van de NAS-bonden ter plekke werd genoemd. Velen waren lid van de Algemene Nederlandse Geheel-Onthouders Bond (ANGOB), zongen in Neen Nooit, het koor van deze bond, en/of musiceerden bij Kunst Na Arbeid, de muziekvereniging die vanuit revolutionair-socialistische kringen was opgericht. Ook het NAS had culturele onderafdelingen, zoals een toneelvereniging en een zangkoor. De kinderen werden evenmin vergeten: zij konden kiezen tussen kinderkoor De Toekomst van de ANGOB of kinderkoor Ontwaakt van het NAS. Het laatste koor ging met regelmaat op vakantie naar het Domela Nieuwenhuis Oord in Beekbergen. De Dag van de Arbeid en de traditionele bijeenkomst op Eerste Kerstdag waren vanuit sociaal en socialistisch oogpunt hoogtepunten. Het was een hechte groep, die er alles voor over had om haar idealen uit te dragen. En ze waren zich bewust van de prijs: bij staking volgde uitsluiting en vaak ook nog ontslag; wie te veel praatjes had, kwam bij de volgende ontslagronde wegens de spreekwoordelijke economische slapte aan de beurt. Dan was men aangewezen op de steun en de werkverschaffing. Dus nog meer armoede.
 
Het waren eenvoudige mensen, die vaak alleen een lagere schoolopleiding hadden. Zij hadden een hoge morele standaard en wisten heel goed hoe verkeerd de samenleving in elkaar zat en wat je eraan zou moeten doen. Hun leiders, bestuursleden en raadsleden, zou je tegenwoordig rolmodellen noemen.
 
Sinds 1919 werden revolutionair-socialisten, communisten, maar ook anarchisten angstvallig door de in dat jaar opgerichte Centrale Inlichtingendienst (CID) in de gaten gehouden. Een van de activiteiten was het aanleggen en bijhouden van lijsten van revolutionairen in Nederland. De lokale contacten van de CID, waaronder de politie in Deventer, moesten de in hun gemeente bekende revolutionairen registreren. Zij moesten met summiere biografische gegevens en zo mogelijk met een foto bij de dienst aangemeld worden. Zo werd een omvangrijke centrale cartotheek samengesteld. Op basis daarvan stelde de dienst meermalen geactualiseerde lijsten van revolutionairen per gemeente samen.
 
Op de eerste lijst van de dienst, die van april 1919 dateert, staan acht Deventenaren.
De lijst van 1939, die in handen van de Duitse bezetter is gevallen, bevat 107 namen uit de gemeente Deventer.
 
Op 20 juli 1940 plaatste Seyss-Inquart, de Rijkscommissaris van Nederland, de partijen met een marxistische oorsprong onder toezicht van de NSB’er Rost van Tonningen. In feite betekende dit de opheffing van de RSAP en van de CPN. Met de SDAP hadden de Nazi’s andere plannen. Rost van Tonningen moest proberen om deze partij in de richting van het nationaalsocialisme te duwen. Dit mislukte.
 
De volksvertegenwoordigers van CPN en RSAP in de verschillende gekozen organen, zoals gemeenteraden, werden van deelname uitgesloten.
 
Op 29 juli 1940 stuurde de Commissaris van de Provincie, zoals de commissaris van de Koning toen werd genoemd,een brief naar de burgemeester van Deventer. In deze brief stond dat Peeke Bosma (RSAP), Albert Johan Gerards (RSAP), Aalbert Jan Gerritsen (CPN) en Johan Roebers (RSAP) zich moesten onthouden van enige vorm van deelname aan de raad. Zij werden dus uit de raad gezet. Op de raadsvergadering van de dag daarop, 30 juli 1940, waren ze dan ook niet meer aanwezig.
 
Vanaf de eerdergenoemde 20e juli 1940, de dag waarop de CPN en de RSAP de facto werden opgeheven, heeft de gemeentepolitie van Deventer stelselmatig gegevens van vooraanstaande leden van deze partijen bijgehouden en aan de Duitse autoriteiten doorgegeven. Dit ging door tot in oktober 1942. De gemeentepolitie Deventer collaboreerde dus met de Duitse overheid en met de Sicherheitspolizei.
 
Op 22 juni 1941 viel Duitsland de Sovjet-Unie binnen. Drie dagen later, in de vroege ochtend van 25 juni 1941, werd er een landelijke actie tegen radicaal-links gehouden, waarbij meer dan 400 arrestaties werden verricht. In Overijssel berustte de coördinatie bij de SD-Aussenstelle in Enschede. In deze provincie werden 53 mannen gearresteerd, waarvan veertien in Deventer. Aan deze actie lagen de volgende overwegingen ten grondslag:
a.     De vrees dat revolutionair-socialisten en communisten zouden gaan demonstreren tegen de inval van Hitler in de Sovjet-Unie.
b.     De Duitsers wilden voorkomen dat de gearresteerden zouden gaan deelnemen aan het verzet (waartoe een aantal echter al was toegetreden).
c.      En de bezetter wilde een voorbeeld stellen om een herhaling van de Februaristaking te ontmoedigen.
 
De arrestaties verliepen vrij gemakkelijk, ook in Deventer: de adressen waren bij de autoriteiten bekend en de meeste politieagenten, vaak afkomstig uit de conservatief christelijke milieus, hadden er op een enkele uitzondering na geen moeite mee om die rooien op te pakken.
 
De veertien Deventer mannen, zeven leden van de CPN en zeven van de RSAP, werden ingesloten op het politiebureau. Ze waren die ochtend vroeg gearresteerd. In een aantal gevallen van hun bed gelicht. Mogelijk zijn hun kinderen wakker geworden van het gebonk op de deur, misschien sliepen ze door het kabaal heen. Het moet vreselijk zijn geweest: je hoorde dat je vader werd opgepakt, of bij het wakker worden, was hij er ineens niet meer.
 
Een enkeling slaagde erin zijn vader nog even kort te spreken. Andere familieleden werden van het politiebureau weggestuurd of kwamen te laat, toen de mannen al op weg naar kamp Schoorl waren. En de hele dag scheen de zon. Op het Grote Kerkhof voor het politiebureau was het gezellig, het was kermis.
 
De mannen werden ’s avonds om half zeven naar kamp Schoorl gebracht. Hoewel dit kamp in vergelijking met het latere kamp Amersfoort meeviel, was dit het begin van een lijdensweg, die tien van de veertien mannen met de dood zouden bekopen. De gezinnen bleven ontredderd en in economische onzekerheid achter. Twaalf van de veertien mannen stonden op de beruchte CID-lijst van 1939. In de loop van oktober 1941 werden de Deventer mannen op transport gesteld naar kamp Amersfoort.
 
Tot de gearresteerden behoorden de volgende leden van de RSAP:
 
·        Pé (Peeke) Bosma, die in 1939 als het jongste raadslid van Deventer in de raad werd gekozen. Hij was tevens afdelingssecretaris, coördineerde het agitpropteam en was secretaris van de Algemene Werklozenbond van het NAS. Ook was hij lid van het Comité van Strijd en Solidariteit dat de stakers in de werkverschaffing aan het Twente-Rijnkanaal, vooral financieel, steunde. Na de Duitse inval was hij betrokken bij het verspreiden van illegale pamfletten. Pé werd van Amersfoort naar concentratiekamp Neuengamme gedeporteerd en vandaar naar Dachau. Omdat hij ziek was, werd hij op 1 december 1942 in Slot Hartheim bij Linz vergast. Pé Bosma is 33 jaar geworden.
·        Arend Jan Brinks, kandidaat-raadslid in 1939, lid van het agitpropteam en actief in de Federatie van Arbeiders Esperantisten. Na kamp Amersfoort kwam ook hij in Neuengamme terecht. Hij werd op 11 juni 1942 in Bernburg vergast. Hij behoorde tot de kleine groep gevangenen waarop het Zyklon B-gas werd uitgeprobeerd. Arend Jan Brinks bereikte de leeftijd van 33 jaar.
·        Jan van Bruggen. Hij was van 1931 tot en met 1939 raadslid voor de RSP en RSAP. Hij verspreidde illegale pamfletten. Ook Jan werd van Amersfoort naar concentratiekamp Neuengamme gedeporteerd, waar hij op 3 januari 1943 aan ontberingen overleed. Jan van Bruggen is 53 jaar geworden.
·        Johan (Johannes Hendrikus Eusebius) Roebers, die vanaf 1919 tot eind juli 1940 onafgebroken in de raad had gezeten. Naast raadslid was hij onder meer actief als lid en voorzitter van het gemeentelijk studiefonds en als bestuurslid van het P.W. Jansenziekenhuis voor Tbc-patiënten. In 1935 werd hij statenlid voor de RSAP. Na de inval van de Duitsers sloot hij zich aan bij het landelijke Marx-Lenin-Luxemburg-front, een verzetsgroep die zijn oorsprong had in de RSAP. Johan werd op 16 oktober 1942 met 14 anderen uit Oost-Nederland vanuit kamp Amersfoort op de Leusderheide gefusilleerd als represaille voor de brandstichtingen en aanslagen van sabotagegroepen in Oost-Nederland. Johan Roebers is 56 jaar geworden.
 
Ook opgepakt werden:
·        Albert (Albert Johan) Gerards, raadslid voor de SP (1919-1923) en RSAP (1935-juli 1940), die na kamp Amersfoort in Sint-Michielsgestel verbleef.
·        Jo (Johannes Frederik) Scherpenhuizen, raadslid van de RSAP (1935-1939), die na Amersfoort in Sint- Michielsgestel en concentratiekamp Vught verbleef. Hij was tot zijn arrestatie betrokken bij het verspreiden van illegale pamfletten.
 
Albert en Jo werden in november 1943 onverwachts vrijgelaten.
 
·        Albert Romeijn, RSP-raadslid (1933-1935), die vanuit Amersfoort in kamp Haaren terecht kwam en waarschijnlijk het geluk had, dat hij om welke reden dan ook, nooit naar Vught is overgebracht. Ook Albert Romeijn was actief bij het verspreiden van illegale lectuur. Na Dolle Dinsdag, 5 september 1944, werd hij vrijgelaten.
 
Half oktober 1945 werd er in Deventer een comité gevormd dat zich aansloot bij het landelijke comité dat de plechtigheden rond de uitvaart van Sneevliet en zijn kameraden, waaronder Johan Roebers, regelde. Ook zamelde het geld in voor het monument waar we nu voorstaan. Het Deventer comité, waarin Gerards en Romeijn zitting hadden, wilde het eveneens mogelijk maken dat mensen uit Deventer naar de plechtigheid zouden kunnen gaan. Een kleine delegatie Deventenaren vertrok op zaterdag 10 november 1945 om halfacht ’s morgens vanaf de melkfabriek van Coöperatie Ons Belang, om de plechtigheden bij te wonen. Het Deventer Dagblad deed er de maandag daarop verslag van.
 
Het verhaal van de mannen uit Deventer heb ik hier vandaag mogen vertellen. Ik hoop dat  onderzoek ons meer verhalen over RSAP’ers, minder bekende en misschien wel onbekende, brengt. Laten we hun verhalen ook hier bij de jaarlijkse herdenking vertellen, opdat we hen niet vergeten; maar vooral opdat die verhalen een waarschuwing zijn voor het kapitalisme en de uitwassen ervan: fascisme en nazisme en oorlog.

De Moeder

door Trien de Haan

Hoort, hoort dat angstig klagen
Een geesel gaat er door ’t land
Het liefste word de mens ontnomen
De oorlogshel, die is ontbrand.

Nu is het tijd om sterk te zijn
’t Moment van harde slagen.
Mensen leert uw eigen werk
Nu met met moed te dragen.

Er zijn momenten in ’t leven
Dat men in eigen boezem woelt
Waar men een scherpe wonde voren
Diep in ’t eigen harte voelt.

De momenten saam aaneengeregen
Vormen zo de eeuwigheid
Kralen schitterend, dof en kleurloos
Iedere kraal, z’n eigen tijd.
*
Weet je lieve kleine makker
Zo was ook jou schone kraal
Schitterend in de ketting van ’t leven
Nu is ze kleurloos, dof en vaal.

Je meende, je kon alles tillen
Op je armen krachtig sterk
Vreugde had je in ’t leven
Vreugde had je in ’t werk.

Had je Moeder nog wel nodig
Och wel né, je kon zelf wel gaan
De wereld wou je gaan bekeren
Daden, doen daar kwam ’t op aan.

Jeugd is zo heerlijk, jeugd is schoon
’t Ideaal zo zuiver nog en rein
Met een waarachtig heerlijk willen
Daarom is de jeugd zo fijn.

Misdaad heeft de jeugd gegrepen
Misdaad sloeg z’n klauwen uit.
Naar millioenen jonge levens
Maakte zich een rijke buit.
*
Bloed, bloed en nog eens bloed
Van afgeschoten ledematen
Daar waar de ogen moesten zijn
Nu grote holle gaten.

Door al dat kermen en klagen heen
Hoort men één smartekreet
’t Is de roep om Moeder
Die door ’t hart heen sneed.

’t Beeld is vreeselijk, hartverscheurend
Hoort Moeders, dat is onze straf
Al deze ellende te aanschouwen
van dit ongedolven massagraf.

Radeloos in vertwijfeling wil ik vragen
O zeg me toch, waarom waarom
Is de mensheid lam geslagen
Blijft de Moeder eeuwig stom?

Kindermonden riepen Moeder
Grote mannen roepen Moeder aan
Dichters hebben de Moeder bezongen
Wat hebt gij Moeder in deze hel gedaan?
*
Voor jou is toen de strijd begonnen
Tastend zocht je naar ’t verleden
Niet sterven, och toe moedershand
De dood die kwam met rasse schreden.

Moeder, moeder, moeder
Eén moment in de wenteling van de tijd
Maar deze roep van zielesmart
Werd voor jou, de weg naar de eeuwigheid.

Moeders hebt ge deze roep gehoord
Uit duizenden kindermonden
Zo smartelijk, klagen, zielsbedroefd
’t Was het laatste wat ze roepen konden.
______
Weet je nog wel Moeder, hoe je ontroerde
En je kindje in de armen nam
Toen voor ’t eerst het woordje ‘moeder’
Over die kleine lipjes kwam?

En weet je nog ’t moment
Toen het de eerste stap in ’t leven deed
Wankelend, angstig, hulpbehoevend
Ik weet wel moeder, dat je ’t nog weet!
*
Urenlang kon jij vertellen
Als men naar je kindje vroeg
Weet je wel, hoe je ogen straalden
Als het de armpjes, om je hals heensloeg?

En weet je nog hoe trots je was
Dat je kind jou alles toevertrouwde
Dat in alles wat het ondernam
Op jou steun en hulp steeds bouwde.

Wat was hij groot en sterk en krachtig
Zo liet je hem van je henen gaan
Dag Moeder, waren z’n laatste woorden
Nu kijken, dode ogen je aan.

’t Verdriet is niet voor jou alleen
Er wenen duizendmaal duizend vrouwen
Over dit mensonterend werk
Moest heel de wereld rouwen.

’t Is nodig dat we de ogen openslaan
We moeten allen weten
Hoe je jongen gestorven is
Opdat we nimmer meer vergeten.
*
Je hoort nu maar de éne kreet
Dat roepen om de Moeder
’t Is een storm die slaat en beukt
Steeds wilder, steeds verwoeder.

Gij buigt u als een riet terneer
Dat striemen doet ’t hart zo zeer
Sta op, uw taak is niet volbracht
Strijd mee, né nooit geen oorlog meer.

Dan kan de vrouw, de Moeder zijn
Waarop de wereld bouwde
Dan kan de vrouw de Moeder zijn
Waarop het kind vertrouwde.

Daar staat ze dan, de Moeder
Met lichtend licht omstraald
’t Is kracht en steun en liefde
En vrede die in ’t harte daald.

Zo kniel ik voor u neder
En m’n ziel zingt zacht refrein
Moeder, Moeder, lieve Moeder
’t Zal eeuwig vrede zijn.

Ravensbrück, 1942-1945