Herdenking Westerveld, 12 april 2015

In april 2015 vond de jaarlijkse herdenking plaats op Westerveld. Dit jaar werd er speciaal aandacht besteed aan Trien de Haan-Zwagerman, die een belangrijke rol speelde in het MLL-Front. Bart Lankester, die op dat moment aan een biografie werkte over zijn oudtante Trien, vertelde over haar leven en las een van haar gedichten voor.

Toespraak van Ron Blom en Bart van der Steen

We staan hier vandaag stil bij de slachtoffers van het Marx-Lenin-Luxemburg-Front. Maar ook na 1942 bleven de mannen en vrouwen voortkomend uit de vooroorlogse RSAP doorgaan met hun risicovolle verzetsactiviteiten tegen het fascisme van de Duitse bezetter en voor het internationale socialisme. In ons onlangs gepubliceerde boek over de geschiedenis van het Nederlandse trotskisme (‘Een banier waar geen smet op rust’, 2015) besteden we hier uitgebreid aandacht aan. Zo werd bijvoorbeeld de leider van de trotskistische Groep van Bolsjewiki-Leninisten, Herman Peters, opgepakt en in kamp Amersfoort vermoord. De activisten verspreidden met gevaar voor eigen leven pamfletten onder Duitse soldaten, bevestigden plakstroken op lantaarnpalen en gaven een illegale krant uit. In de laatste jaren van de oorlog organiseerden de trotskisten zich in het Comité van Revolutionaire Marxisten (CRM). Het ging om een kleine groep waarvan de inzet enorm groot was.

Dit Comité van Revolutionaire Marxisten werd opgezet door Piet van ’t Hart nadat hij in 1942 was vrijgelaten uit de gevangenis. Van ’t Hart had deel uitgemaakt van de Centrale Leiding van het MLL-Front, maar was in augustus 1941 opgepakt vanwege het illegale werk dat hij samen met zijn vrouw Cor ondernam. Hij zat negen maanden vast, waarvan drieënhalve maand in Bochum, waar hij dwangarbeid verrichtte. Toen hij in mei 1942 vrijkwam hoorde hij dat zijn kameraden uit het MLL-Front waren opgepakt en geëxecuteerd. Hij legde contacten met een aantal politieke geestverwanten en richtte samen met hen het CRM op.

In politiek opzicht nam het CRM een groot deel van de standpunten van het MLL-front over. Desalniettemin sprak het CRM zich volmondig uit voor de verdediging van de Sovjet-Unie. Volgens de revolutionair-marxisten was de laatste weliswaar een gedegenereerde arbeidersstaat, maar toch een die zich nog ten goede kon veranderen. De belangrijkste verworvenheid van de Oktoberrevolutie – een gecollectiviseerde economie – moest verdedigd worden tegen aanvallen door het imperialisme.

Het zwaartepunt van de organisatie lag in Rotterdam, Amsterdam en Den Haag. In het CRM zaten veel jongeren die eerder al bij de GBL en de RSAP actief betrokken waren: de gebroeders Dolleman en Drenth, Rein van der Horst, Wout Tieleman en Sal Santen. Toen de trotskisten besloten door te gaan moesten zij hun organisatie van de bodem af opbouwen. Met de leiding was namelijk ook het zogeheten apparaat van het MLL-Front verloren gegaan: de verbindingen, de contacten met de drukker, de organisatorische kennis.

De verzetsactiviteiten van het CRM bestonden vooral uit het stencilen van pamfletten en een krant: De Rode October. Dat had op zichzelf al heel wat voeten in de aarde, omdat men geen organisatie had om op terug te vallen. Aanvankelijk beschikte men niet eens over een stencilmachine, zodat de teksten op een typemachine moesten worden getypt. De doorslagen werden vervolgens verspreid.

Vanaf begin 1943 beschikte men pas over een primitieve stencilmachine. Pas later verwierf de groep een professionele stencilmachine, waardoor de oplage van De Rode October steeg van enkele tientallen tot meer dan tweeduizend. Behalve het produceren van de krant, leverde ook de verspreiding de nodige moeilijkheden op. Na het begin van de grote razzia’s in de herfst van 1944 was het voor bijna alle mannen praktisch onmogelijk op straat te komen; de leiding van het CRM riep de oudere leden en de vrouwen op om het werk over te nemen. Thea Bloemsma [de partner van Rein van der Horst] ging in Den Haag de aanvoer van papier en inkt verzorgen.

Zoals zij later vertelde: ‘Daar had ik op zichzelf al een dagtaak aan. Het papier deed ik onder in mijn kinderwagen en mijn kind er bovenop, dat was een forse vracht door de sneeuw heen. Het werkte prima, zo kwam je door de zwaarste controles heen. Ik had een paar keer een paar zeer belangrijke brieven die naar Wout Tieleman moesten. Die heb ik gerold in een vuile luier van mijn dochter en ik ben met het kind en wagen op stap gegaan. Bij de controle kwam de vraag “was ist das”. Ik zei “Das ist Stront”. Ik wist instinctief dat wanneer je dat tegen een man zei je door de controle kwam.’

Cor van ’t Hart ging op de fiets met stukken tuinslang als banden met versleten kleren aan door de vrieskou naar Den Haag, Amsterdam en de kop van Noord-Holland. ‘Ik heb weinig tijd gehad om de krant te lezen. Ik was soms tien dagen weg, kwam eventjes thuis en dan was ik weer weg op de fiets.’

Het CRM nam ook deel aan acties zoals stakingen in 1943 en het verzorgen van onderduikers. Desalniettemin overheerst de indruk dat deze acties vooral op eigen initiatief door bepaalde leden ontplooid werden. Zo wist Rein van der Horst als ambtenaar bij het Haagse bevolkingsregister zijn collega’s in 1943 tot een eendaagse staking te bewegen. Aan het eind van de oorlog werd Rein opgepakt bij een razzia en naar een werkkamp getransporteerd.

Vanzelfsprekend werd de bevrijding van het fascisme verwelkomd. Daar hebben de revolutionaire socialisten voortkomend uit de RSAP-traditie hun bescheiden bijdrage aan geleverd. Maar de moord op de MLL-leden in 1942 was voor de trotskistische jongeren bijzonder traumatisch. Zij hadden de leiders van het MLL-Front persoonlijk gekend en het waren vaak familieleden. De periode ’40-’45 werd voor hen een ervaring, waarvan de trauma’s soms pas na de oorlog naar boven zouden komen.

Ze bleven gekweld door de vraag hoe men de herinnering aan de gevallenen door kon geven, zonder deze te smoren met nostalgie en verbittering. En het stelt ook nu voor ons de vraag: hoe kunnen wij trouw blijven aan de ideeën en idealen van onze vrienden, verwanten en kameraden die niet langer op deze wereld onder ons zijn. Een wereld die zij zo hartstochtelijk wilden veranderen.

Gedeelte uit de toespraak van Dick de Winter

Jan Edel
Jan Edel wordt op 30 augustus 1905 in Berkhout, in de omgeving van Hoorn, geboren. Op veertienjarige leeftijd gaat hij het bakkersvak in.

In 1930 trouwt hij in Nieuwe Niedorp met Catharina (Trien) Krabman. Als hun huurhuis afbrandt wonen ze met Grietje (nu Gre genoemd) waarschijnlijk enige tijd bij Jan Edels schoonouders. In het nieuwe huurhuis worden de andere drie kinderen geboren, waaronder Willem die nu hier aanwezig is met zijn vrouw.

Nieuwe Niedorp is een links bolwerk, het kent de grootste concentratie dienstweigeraars van Nederland. Inwoners uit Nieuwe Niedorp kennen de naam Jan Edel. Ze weten nu nog te melden dat Jan nogal een dwarse man was. In 1938 verhuist het gezin naar Alkmaar in de hoop dat Jan Edel daar werk kan vinden.

In de jaren dertig, in de tijd van crisis en werkeloosheid, was er geen werk meer voor hem in de bakkersbranche. Hij pakte toen alles aan, wat hij krijgen kon, was los werkman, grondwerker en werkte in de Dienst Uitvoerende Werken (DUW), de werkverschaffing.

In 1933 werd hij lid van de OSP en, na de fusie met de RSP in 1935, van de RSAP. Jan was ook actief in de Nieuw Malthusiaanse Bond, de voorloper van de NVSH. Daar ontmoette hij Trien de Haan-Zwagerman, waarover Bart Lankester zal spreken.

Gedurende de bezettingstijd was Jan Edel een actief werker van het Marx-Lenin-Luxemburg-Front (MLL-Front) en de voornaamste leidende kracht in het district Alkmaar. Hij verzorgde de verspreiding van illegale MLL-Frontbladen in de kop van Noord-Holland, tot en met Texel.

Hij werd door de Centrale leiding belast met verschillende gevaarlijke opdrachten. Zo onderhield hij het contact met de Belgische illegale organisatie Contre le Courant van George Vereeken, een politieke medestander. Vanaf november 1941 vervulde hij koerierswerk en onderhield het contact met de drukker van het MLL-Front, Rein Witteveen in Oterleek dat vlakbij Alkmaar ligt. Het MLL-Front verzorgde de uitgave van het illegale blad Spartacus, dat bij Rein Witteveen in Oterleek werd gedrukt. Bij Klaas Barten in Sint Pancras, ook vlakbij Alkmaar, werden Spartacus en het MLL-bulletin getypt.

Jan Edel werd van 24 op 25 februari 1942 door de SD (Sicherheitsdienst) gearresteerd. Drie mannen drongen het arbeidershuisje aan de Noorderkade in Alkmaar binnen. ‘Mag ik nog even naar de WC?’, vroeg hij. Daarna had hij kort de tijd zijn dierbaren te omhelzen. Willem Edel, zijn zoon, toen tien jaar oud, staat dat in het geheugen gegrift.

Jan Edel werd herhaalde malen aan een kruisverhoor onderworpen en met anderen geconfronteerd. Hardnekkig ontkende hij elke illegale activiteit en weigerde anderen te herkennen. En dat, terwijl de SD reeds de zekerheid had, dat hij illegaal werk verrichtte. Reeds lang bestond bij de Duitsers het vermoeden dat de drukker van het MLL-Front in Alkmaar of omgeving moest zijn. Zij pasten alle middelen toe om Jan Edel tot spreken te krijgen. Twee dagen lang stond hij aan wrede folteringen van de SD-lieden bloot. Met zijn zwijgen heeft hij verschillende kameraden het leven gered. Ook drukker Witteveen werd opgepakt. Witteveen werd samen met zijn dochter Jeltje Witteveen – zij hielp haar vader met het werk – in Oterleek gearresteerd. Het huis met de witte gevel – het huis van de familie Witteveen – heeft de Sicherheitsdienst weten te vinden. Vervolgens werden in Sint Pancras Klaas Barten en Remmert van Graft, die verloofd was met Jeltje Witteveen en wat koerierwerk verricht had, van hun bed gelicht.

Trien de Haan-Zwagerman, die lid was van de Centrale leiding van het MLL-Front, werd ook opgepakt en verdween samen met Mien Sneevliet, Janny Schriefer en Jeltje Witteveen, al was beloofd dat ze vrijgelaten zouden worden, naar concentratiekamp Ravensbrück. Gelukkig overleefden de vrouwen de verschrikkingen. Vorig jaar heb ik hier Jeltje Witteveen kort herdacht.

Jan Edel, hij was één van die moedige socialistische arbeiders, die werden gedreven door een diepe overtuiging. Zij aanvaardden de strijd tegen het fascisme, trotseerden de gevaren van de illegaliteit en waren een voorbeeld voor zovele anderen. Toen de nazi’s Jan Edel neerschoten, liet hij een gezin in moeilijke omstandigheden achter. Zijn vrouw en zijn vier kinderen waren in de gevangenis in Amsterdam, in de Euterpestraat, nog bij hem geweest. De families De Haan en Edel, die elkaar zo goed kenden, zochten in deze moeilijke periode steun en troost bij elkaar.

Zoon Wim vond in de bundel kleren die van Jan Edel in april 1942 werden thuisbezorgd in de winterjas die hij jaren later droeg een briefje: ‘Ik houd zielsveel van jullie.’

De Pancrassers Barten en Van Graft kregen levenslang opgelegd. Ze verdwenen naar een concentratiekamp. Het liep helaas slecht met ze af. Op 10 november 1946 werden de urnen in het monument hier achter me bijgezet. Zoon Willem was erbij, vertelde hij. ‘Dat vergeet je nooit.’
Bart Lankester

Toespraak Bart Lankester

Toen in april 1942 de leiding van het MLL-front terecht stond ontbrak er een: Trien de Haan-Zwagerman. Vrouwen werden in die tijd nog niet gefusilleerd. Samen met Mien Sneevliet, Jannie Schriefer en Jeltje Witteveen zat Trien gevangen in Amsterdam en later in Scheveningen. In de zomer van 1942 werden de vier op transport gesteld naar Duitsland en kwamen zij uiteindelijk in concentratiekamp Ravensbrück terecht. Lichamelijk broos maar geestelijk ongebroken kwam Trien na de bevrijding via Zweden terug in Nederland. Ze leefde nog ruim veertig jaar en overleed in 1986 op 94-jarige leeftijd.

Trien was mijn oudtante, de zus van mijn oma, of beter gezegd mijn stiefoma, want Neeltje was de tweede moeder van mijn vader. Ik heb Trien nog goed gekend. Zij was de tante van het gebroken geweertje, van de PSP, van het geheven vingertje als de politieke ontwikkelingen niet gingen zoals zij wilde. Een lieve sociale vrouw met veel levenswijsheid en mensenkennis.

Trien, Noord-Hollands voor Trijntje, werd in 1891 als jongste van een arm landarbeidersgezin geboren in Hauwert, een lintdorpje in West-Friesland even ten noorden van Hoorn. Een dorpje waar het Hervormde geloof niet al te streng werd beleden. Aan een sociaal betrokken dominee en hoofdonderwijzer was het te danken dat de allerarmsten het langzaam beter kregen.

Trien zou die verheffing nooit vergeten. Ze wilde graag doorleren na de lagere school, maar dat was alleen weggelegd voor haar broer. Gelukkig kreeg ze af en toe bijles van de dominee.

Rond 1912 leerde ze een Friese jongeman kennen. Waarschijnlijk was dat op de kermis, hèt jaarfeest dat tevens als vrijersmarkt gold. Bart de Haan was afkomstig uit De Knipe, de vuurrode streek van waaruit Domela Nieuwenhuis indertijd in de Tweede Kamer werd gekozen. In de huiskamer van het gezin de Haan hing ook jaren een portret van Domela. Vader Jan zou tot aan zijn dood een fervent anarchist blijven.

Na de huwelijksinzegening in Hauwert vertrok het paar naar Leeuwarden. Bart had daar een baan gevonden als stoommachinist bij de plaatselijke meelfabriek. Daar maakte Trien kennis met het socialisme. In 1919 ontmoetten zij Henk Sneevliet, tijdens een bijeenkomst van de lokale linkse vakbond NAS. Bart zat in de organisatie en later hebben ze thuis met Sneevliet nog uitgebreid doorgediscussieerd.

Bart had, als anarchistisch socialist, aanvankelijk zijn reserves over Sneevliet. Trien was vanaf het begin begeesterd door hem. Ze bewonderde zijn spreektalent, zijn intellectuele bagage en zijn onverwoestbare bekommering om het lot van de arbeiders en werklozen. Algauw zou Trien in zijn voetsporen treden. Het gezin was inmiddels verhuisd naar Hoorn, waar een tweede dochter werd geboren.

Eind jaren twintig, bij de oprichting van de RSP, werden Trien en Bart actief. Bart vooral via het PAS, de plaatselijke vakfederatie. Trien werd lid van het hoofdbestuur van de RSP, en kort daarop ook van de NAS Vrouwenbond. Veelvuldig schreef ze stukken in De Baanbreker, De Vrouwenkrant en De Arbeid.

Zij werd een van de belangrijkste spreeksters die namens de partij het ‘vrouwenthema’ behandelde op bijeenkomsten, 1-meivieringen en bij stakingen. Ook op de vrouw rustte immers een revolutionaire taak, als moeder, werkende, spil van het gezin en kameraad van de echtgenoot. Trien was een fel propagandiste van de gelijke positie van vrouwen.

In de jaren dertig groeide Trien uit tot een van de vertrouwelingen van Sneevliet. Toen de Revolutionair Socialistische Arbeiderspartij na de verkiezingen van 1937haar enige kamerzetel verloor en in een diepe impasse terechtkwam, werd Trien eropuit gestuurd om in het rayon Noord-Nederland de leden op te peppen.

Ook stond Trien geregeld op de barricaden. In 1936 leidde ze twee weken lang een grote staking in de werkverschaffing in de Wieringermeer, de nieuwe polder in de kop van Noord-Holland waar veel werklozen te werk waren gesteld.

Naast het politieke werk was Trien nog op een ander terrein actief. Als voorvechtster van het Nieuw-Malthusianisme opende ze in 1933 een consultatiebureau voor geboorteregeling en seksuele voorlichting in Hoorn. Sneevliet moest overigens weinig van het nieuw-malthusianisme hebben. Daar trok Trien op haar beurt zich weer weinig van aan.

Al snel zat ze in het hoofdbestuur van de Nieuw-Malthusiaanse Bond en na de oorlog van de NVSH. Tot 1962 zou ze het bureau bemannen. Haar laatste politieke daad van formaat was het oprichten van een lokale PSP-afdeling. ‘De P kan niet zonder de S en de S niet zonder de P’, zei ze altijd.

Een selfmade arbeidersvrouw met een ijzeren idealisme en een groot hart, dat was Trien. Bijzonder is het dan ook dat zij tot op de dag van vandaag in alle publicaties, over Sneevliet, de RSP, RSAP en NAS nauwelijks wordt genoemd. Het revolutionair socialisme in de jaren dertig was echter niet bij uitstek een mannengeschiedenis.

Aan de vrouwengeschiedenis hoop ik binnen niet al te lange tijd een nieuw hoofdstuk toe te voegen. Ik ben bezig met een biografie van het uiterst boeiende leven van Trien, die naar verwachting in 2017 verschijnt.

Net als Sneevliet en veel andere revolutionairen was Trien een poëzieliefhebber. En ze schreef ook zelf gedichten. Vooral in zware tijden, zoals in Ravensbrück. Graag besluit ik met een gedicht dat ze in het kamp schreef:

Appèl-gedachten
Onder de blauwe hemel
Bouwt de mens een kluis
Ze stoppen daar de vrijheid in
En dragen ’t eigen kruis.

Het kruis is zwaar te dragen
en moeilijk is ’t gaan
Zodat bij velen voor ’t einde
de kruisen op de graven staan.

Onder de blauwe hemel
Lopen vrouwen zij aan zij
In hun nare triestigheid
In een grauw kleedij.

Duizend, duizenden van vrouwen
staren star en stom
Naar die hoge, blauwe hemel
Met de vraag: waarom, waarom.

Moeders wenend om haar kind’ren
Vrouwen treurend om de man
Jonge meisjes murw geslagen
Kunnen ’t leven niet meer an.

’t Lichaam overdekt met wonden
Uitgemergeld, uitgeteerd.
Droeve, moede, vragende ogen
Van harteleed, de ziel bezeerd.

Vrouwen vleugellam geslagen
Waag een blik toch naar omhoog
Tracht uw zielesmart te dragen
Naar die wijde hemelboog.

Komt reiken we elkaar de handen
Samen zoeken naar ’t kwaad
Samen lijden, samen strijden
’t Samen willen door de daad!

Dan bouwen wij een woning
Waar ’t zonnelicht in speelt
waar alles juicht en jubelt
’t Windje zingt en streelt.

Daar zien we de bloemen bloeien
En ’t rijpend golvend graan
Daar leren mensenkinderen
De zin van ’t leven te verstaan.

Daar luisteren we naar de zachte accoorden
van ’t komend jonge morgengloren
Zacht, zwellend juichend uit:
De mens is als opnieuw geboren.
Ger Groenenboom

Dat kan toch niet alles zijn
(Gedachten vanuit de gevangenis)

Als ik denk aan jou, jij wereld daar aan de buitenkant,
dan staat mijn leven mij helder voor ogen.
Zul jij voor mij thuis zijn, een toevlucht
of schuilt er nieuw gevaar daar achter jou?

Als ik denk aan jou, jij wereld hier van binnen,
dan wordt het onrecht tegenwoordige tijd voor mij.
Zal er een toekomst zijn, of bezinning
of zal het leven voortgaan met mij zwaar te straffen?

Als ik denk aan jou, jij verscheurde maatschappij,
dan ontglipt mij het geloof aan waarheid en geluk.
Is er een kracht, die haar kan genezen,
wie zal ons de menselijkheid teruggeven?

Als ik denk aan jou, jij trouwe gemeenschap,
vind ik steun in jouw solidariteit.
Dan voel ik de kracht van jouw hoofden en handen,
dan blijf ik strijden zolang ik vermag!

Heinz Geschike – Brandenburg, 7 oktober 2000
Gedicht voorgedragen door Ger Groenenboom
Het gedicht komt uit “De Anti-Fascist” van 2001 – 1