Op 13 april 2014 vond de jaarlijkse herdenking plaats te Westerveld. Na twee toespraken, van Dick de Winter en Ron Blom, werden er gedichten voorgelezen door Ger Groenenboem, waarna er een minuut stilte in acht werd genomen.
Toespraak Ron Blom
Geachte aanwezigen,
Dit jaar 2014 staat in het teken van de herdenking van de zogeheten Great War van 1914-1918. Het establishment van verschillende deelnemende landen aan die verschrikkelijke bloedige oorlog grijpt de herdenking – en soms ook viering van de Eerste Wereldoorlog – aan om de eigen betrokkenheid nogmaals te legitimeren.
Het gaat om een oorlog die pas later bekend zou worden als de Eerste Wereldoorlog: de War To End All Wars. Men hield toen nog geen rekening met een zekere herhaling ervan in de vorm van de Tweede Wereldoorlog!
Natuurlijk zal men ook dit jaar weer velen horen uitspreken dat oorlog slecht is en daarom voorkomen zou moeten worden.
Op zich een mooie wens, maar een die kennelijk niet makkelijk te verwezenlijken is. De deelnemende landen en mogendheden hebben tenslotte niet voor niets meegedaan en, zoals later bleek, niet voor de laatste maal. De Great War/Grosse Krieg/Grande Guerre werd en wordt daarbij vanuit eigen perspectief voorgesteld als een oorlog tussen democratie en dictatuur, tussen aanvallers en verdedigers, tussen Hunnen (de scheldnaam voor Duitsers) en de beschaving…
Of was het eigenlijk vooral een imperialistisch conflict tussen diverse al vooraf gevormde allianties? De schuldvraag en legitimatie blijft honderd jaar later een rol spelen in het nationalistische vertoog van de toen (en nu?) oorlogvoerende naties. Een nationalistisch vertoog dat vergezeld gaat van de algemene opkomst van rechts-populistische partijen.
De grote meerderheid van socialistische partijen (zoals de Duitse SPD onder leiding van Kautsky) en vakbonden besloot in 1914 in flagrante schending van de gemaakte afspraken op internationale socialistische congressen toch de eigen bourgeoisie te ondersteunen en in de parlementen voor de mobilisatiekredieten te stemmen.
Zelfs een deel van de anarchisten koos onder aanvoering van Peter Kropotkin en Christiaan Cornelissen partij. Een kleine dappere minderheid van revolutionaire socialisten (waaronder in Nederland Anton Pannekoek, Herman Gorter en Henriette Roland Holst) en anarchisten besloot zich hier tegen te verzetten en zette zich in voor het onmiddellijk stoppen van de oorlog en het bouwen aan een alternatief voor deze barbarij. En hier moeten we natuurlijk ook Henk Sneevliet noemen.
Gedurende de Eerste Wereldoorlog zat hij in Nederlands-Indië. Na conflicten in partij en vakbeweging vertrok Sneevliet begin 1913 naar deze Nederlandse kolonie, waar hij aan de basis zou staan van de Indonesische Communistische Partij (PKI). Deze zou uiteindelijk uitgroeien tot een van de grootste communistische partijen in Azië.
Later werd hij door de Russische bolsjewieken naar China gestuurd om de opbouw van de communistische partij daar aan te voeren. In Nederlands-Indië speelde hij gedurende de Eerste Wereldoorlog een belangrijke rol in de organisatie van de soldaten van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en van de marine matrozen.
Hij slaagde er samen met anderen in om het repressie-apparaat van de Nederlandse koloniale autoriteiten in zekere zin onbetrouwbaar te maken. Het socialistisch gedachtegoed kon zich door een afgewogen combinatie van vakbondswerk en politieke scholing wortelen onder de Hollandse soldaten en matrozen.
Maar niet alleen daar, ook onder de inlandse militairen en onder de Indonesische bevolking in het algemeen wist Sneevliet de bevrijdende boodschap van het internationale socialisme over te brengen. Het uitbreken van de Russische Revolutie was de vonk die de radicale socialisten enthousiasmeerden. Zij gebruikten het nieuws voor eigen publicaties om dit verder te verspreiden.
Sneevliet stelde de daden van de Russische matrozen en soldaten als voorbeeld. Zij muitten tegen het voortzetten van de Eerste Wereldoorlog. De Russische Oktoberrevolutie vormde een belangrijke inspiratiebron voor de Indische revolutionairen.
Hen was altijd verteld dat alle factoren ontbraken, die noodzakelijk waren voor een socialistische revolutie. Indië was een zogenaamd achterlijk land en had geen sterke arbeidersbeweging.
En daar was opeens het Russische voorbeeld: een achterlijk, nog voor een groot deel agrarisch land waar de arbeidersklasse daadwerkelijk de macht had overgenomen! Bovendien was bij dit proces een belangrijke rol weggelegd voor de soldaten en matrozen van de verschillende volkeren van het tsarenrijk.
Sneevliet hield in het socialistische blad Het Vrije Woord een vurig pleidooi voor eenheid onder blanke en bruine (inlandse) socialistische militairen:
‘Verzuimt de propaganda ook onder de Inlandsche militairen niet. Want alleen door het samenbrengen der rassen in de kazerne kunt gij de macht kweeken, die in staat is het hoofd te bieden aan den fellen tegenstand, die gij zult ondervinden. Klein is de kracht der vijanden, zoo gij tot eenheid kunt komen, gij soldaten en matrozen. Mannen, staat pal. Links richten!’
Voorbeelden als die van Sneevliet en zijn medestanders gedurende de Eerste Wereldoorlog in Nederlands-Indië zijn het die wij honderd jaar later kunnen herdenken.
Een Tweede Wereldoorlog hebben Sneevliet en zijn kameraden helaas niet kunnen voorkomen. Ze hebben daarvoor met hun leven moeten betalen. Maar hoop blijft onze drijfveer.
We kunnen ons daarbij laten inspireren door het historische principe van de hoop dat, in de woorden van de marxistische filosoof Michael Löwy,
‘resideert in de strijd, de dromen en aspiraties van miljoenen onderdrukten en uitgebuitenen, “de overwonnenen in de geschiedenis”, van de christelijk-communistische vijftiende en zestiende eeuwse martelaren Jan Hus en Thomas Münzer tot aan de sovjets van 1917-19 in Europa en de collectieven van 1936-37 in Barcelona.’
En zo vervolgt hij:
‘Op dit niveau is het zelfs meer dan noodzakelijk om de deuren van het marxistische denken te openen voor de opvattingen over de toekomst, van de utopische socialisten van gisteren tot aan de romantische critici van de industriële beschaving en van de dromen van Fourier tot aan de libertaire idealen van het anarchisme.’
Voordracht Ger Groenenboom-van Tol
Het eerste gedicht dat ik hier voordraag is van Augusta Peaux.
Zij is een vrij onbekende dichter, die ongetwijfeld tot de Tachtigers behoorde. Haar werk is kortgeleden herontdekt en uitgegeven door Avalon Pers.
Het gedicht is geschreven naar aanleiding van het begin van de “Eerste Wereldoorlog”. Omdat het dit jaar honderd jaar geleden was leek het mij toepasselijk.
OP DE VERBRANDE HOEVEN MELDEN DE HANEN DEN DAG
De hanen melden den dag,
als zij immer deden,
Gisteren woedde de slag,
gisteren heerschte de vrede…..
De hanen melden den dag.
De hanen riepen het licht
over de wereld uit,
toen doofde in een aangezicht
donker van aarde en kruit.
De hanen weten niet
hoe rood de morgen is,
dien hun eeuwen oud lied
krijscht door de duisternis.
De hanen melden den dag.
Geen die het hoort
op de doode hoeve,
zinverloren woord
in wereld droeve
geen die het verstaat.
Het tweede gedicht is geschreven door Rie Cramer, naar aanleiding van het bombardement op Rotterdam. Ook nu zien we op de TV weer dagelijks mensen en kinderen op de vlucht.
DE VLUCHT
De deur valt dicht – voor goed. Het huis blijft doelloos,
niet meer beveil’gend lang vertrouwd bezit.
Zij staat er buiten, star, en als gevoelloos,
bij ‘t wagentje, waarin haar jongste zit
Tussen wat dekens en een tas met kleren.
Ze denkt verward aan haar gevangen man:
Geen brief komt door… en als hij weer zal keren,
is alles weg – en hij weet nergens van…’
Zijn boeken weg, – de dingen langs de wanden,
de Toorop, waar zo lang voor was gespaard…
Niets kon gered, toen ’t al begon te branden,
dan nog wat lijfgoed, gauw bijeen gegaard.
Wat brood, en dan de pop, waar ’t kleintje om zeurde,
en die het kind, de ogen bang en groot,
bij ’t bonkend bommen, waar de lucht van scheurde,
als laatste troost dicht aan haar hartje sloot.
Haar oudste kijkt zo ernstig, zonder vragen;
hij zeult een mandje met de oude poes.
Ze weifelt: “Zou je ’t heus wel kunnen dragen?”
Hij knikt haar toe, een man. “Natuurlijk Moes.”
Zo staan ze een ogenblik, klein en verlaten.
Dan gaan ze en duiken in de dichte drom
van vluchtenden, die voortrekt door de straten,
weg van de stad, die brandt, – en ze kijkt niet meer om.
Het volgende gedicht komt uit een katern van Vr. voor Vr. en is van Wil Zuiderbaan-Ploegman.
De Wereld is groot.
Beangstigend, een enorme ruimte vol vreemden,
Een onafzienbaarheid vol onbekenden,
Anders gekleurd, anders geaard.
Vooral anders.
Is dat wel allemaal “goed volk”?
Dat andere, daar kunnen we niks mee.
Daar willen we niks mee.
We willen onder ons zijn, onze eigenheid bewaren.
We trekken grenzen om onze eigen wereldjes,
Zetten slagbomen van angst en achterdocht op
We zijn bang, we willen veilig zijn.
De Wereld is klein.
Beangstigend, dat niets meer echt ver weg is.
Ook al die vreemde mensen niet.
Anders gekleurd, anders geaard.
Ze komen zelfs naar ons toe!
Wat moeten we met ze,
We willen ze niet
We zijn niet meer onder ons.
Ze bedreigen onze eigenheid.
En onze slagbomen houden hen niet tegen.
Ze zijn bang, ze willen veilig zijn.
De Wereld is ziek.
Beangstigend, wij mensen kunnen niet met elkaar
in vrede leven.
Zíj deugen niet, die anderen.
Wij wél.
Dat is onze levensvisie.
We moeten kunnen samenleven,
Maar we willen niet.
Waarom niet?
We zijn bang!
Stap eens over die benauwde grenzen heen.
Daar ontmoet je MENSEN.
Anders geaard, anders gekleurd.
Anders dan wij, maar toch hetzelfde.
Allemaal bewoners van deze Wereld, Ons aller wereld! De wereld die wij veilig moeten máken.